Skip to main content

Preek | Kun jij je tong temmen?

Preek zondag 12 mei 2024 (over Jakobus 3:1-18)

Preek

1

Ik vind het best zware kost. Wat Jakobus zegt over onze tong, over wat we zeggen, is heftig. Onze tong brengt zoveel grootspraak voort! Onze tong is een vlam die het rad van het leven in brand steekt, met vuur uit de Gehenna! Onze tong is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Ik vind het best zware kost. 

Daarom leek het me goed te beginnen met iets lichtvoetigers. Een paar weken geleden maakte ik kennis met de dierverhalen van Toon Tellegen. Wie kent die verhalen? (…) Toon Tellegen is een Nederlandse schrijver (inmiddels in de tachtig jaar). Hij is ook arts, en dichter. Hij is vooral bekend door zijn kinderboeken die over allerlei dieren gaan, zoals de egel, de olifant (die altijd in bomen klimt en er uitvalt), de mier, de sprinkhaan en de kikker. Tellegens’ verhalen zijn lichtfilosofisch en vaak ook een tikje absurd. Erg leuk dus. 

Ze zijn zó leuk dat ik er ‘s avonds wel eens een paar voorlees aan Joke. En soms zitten we dan te schateren van het lachen. Zoals bij het verhaal dat ik nu ga voorlezen, omdat het zo goed past bij die tong van ons, die het rad van het leven in brand steekt. De titel van het verhaal is (uit: ‘De egel, dat ben ik’):

“Onaardig zijn

De egel wilde ook wel eens onaardig zijn, ruw, onbehouwen, grimmig en vooral vervaarlijk en onheilspellend. Iedereen was dat wel eens. Schrik aanjagen, dat wilde hij, al was het maar één keer, angst inboezemen, ontzag wekken…

En niet met mijn stekels, dacht hij, maar met mijn hele wezen.

Hij wilde een keer de muis in de rede vallen als die een toespraak hield, en roepen: ‘Dat slaat nergens op, muis’, of liever nog: ‘Ja, dat weten we nu wel, muis.’

Hij wilde de mus een pijnlijk lesje leren dat hij nooit zou vergeten.

Hij wilde de kikker het zwijgen opleggen.

Hij wilde de slak opjagen, zodat hij over de kop sloeg.

Hij wilde de nachtegaal uitfluiten.

Hij wilde de eetlust van de beer bederven.

Hij wilde tegen de mier zeggen: ‘Je begrijpt er weer eens niks van, mier.’

Hij wilde een bord voor de winkel van de sprinkhaan zetten met LOUTER ROTZOOI.

Hij wilde zich over de olifant buigen, aan de voet van de eik, en zeggen: ‘Je leert het ook nooit, olifant.’

Hij wilde de eekhoorn laten weten dat hij schoon genoeg had van hem en zijn zogenaamde vriendelijkheid. Schijnheilig zou hij hem noemen, een huichelaar met een staart, een snoever.

Hij bedacht nog veel meer, maar deed niets daarvan.

Hij boezemde zichzelf angst in, nooit een ander.

Hij vroeg zich af of hij wel een wezen had.”

Herken je je een beetje in de egel? Dat je je wilt laten gelden? Dat je anderen wilt domineren? Dat je in je hoofd van alles bedenkt wat je tegen een ander zou willen zeggen? En dat je het niet doet? 

Of – en dan komen we bij wat Jakobus wil duidelijk maken – dat je het juist wel doet en dat er dan heel veel kapot gaat. Of dat je helemaal niet nadenkt maar het er gewoon uitflapt. Je geeft weer eens je scherpe, ongezouten mening. Je reageert weer eens heel boos op je kind of op iemand anders die je tegenkomt in je leven om iets wat eigenlijk een beetje onbenullig is. Je floept er een scheldwoord uit of een gemene opmerking – en als je er al niet meteen spijt van hebt, dan misschien een dag later toch wel. Herken je daar iets van?

Onze tong is een onberekenbaar kwaad.

2

Jakobus zet zijn thema zwaar aan. In heftige beelden en donkere kleuren schildert hij ons een wereld voor ogen waarin veel kapot gaat door woorden die we spreken. Als je goed luistert naar Jakobus, herken je trouwens de stem van Jezus. Het is niet honderd procent zeker, maar de schrijver van deze brief zou de broer van Jezus kunnen zijn. Iemand dus die Jezus van dichtbij heeft meegemaakt.

Aan de brief van Jakobus is opvallend dat hij heel praktisch is. Eigenlijk net zoals Jezus in de Bergrede. Van Jakobus is de bekende uitspraak (2:26): “Zoals het lichaam dood is zonder geest, zo is ook het geloof dood zonder daden.” En hij schreef ook (2:14): “Wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven, maar hij handelt er niet naar? Zou dat geloof hem soms kunnen redden?”

Bij die daden, bij dat handelen, hoort dus ook ons spreken. Als we in ons spreken de fout ingaan, dan staat ons geloof op het spel. En dat is wat we ook bij Jezus horen in de Bergrede (Matteüs 5:22): “Ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie hen voor nietsnut uitmaakt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan.” En ook (Matteüs 7:1-2): “Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt. Want op grond van het oordeel dat je velt, zal over jou geoordeeld worden.”

Dat zijn dus allemaal niet maar randzaken als het om geloven en leven met Jezus gaat. In het koninkrijk van God doen onze woorden er echt toe. En we herkennen het denk ik allemaal: “Wie nooit struikelt in het spreken kan zich een volmaakt mens noemen.”

Nu moeten we er even bij stil staan dat Jakobus over dit onderwerp begint te schrijven met deze zin (3:1): “Broeders en zusters, u moet niet allemaal leraar willen zijn. U weet dat ons leraren een strenger oordeel te wachten staat.” Het lijkt er een beetje op dat Jakobus niet iedere gelovige aanspreekt in dit gedeelte, maar speciaal de leraren, de mannen en vrouwen die geroepen worden tot het geven van onderwijs en leiding aan de gemeente. Dus dan zou ik het me vooral moeten aantrekken wat hier gezegd wordt, en dat doe ik natuurlijk ook wel. Als je het Woord voert – en ik heb dat hier even met een hoofdletter geschreven –  als je het Woord voert, als je geestelijk leiding geeft door Gods Woord te spreken, komt het er natuurlijk extra op aan dat wat je zegt opbouwend en helpend is en zachtmoedig en mild en nooit uit op iets kapot maken. En dat het ook echt helpt om een goede richting te wijzen. De beelden die Jakobus gebruikt van het bit in de mond van een paard en van dat kleine roer van een reusachtig schip, die beelden passen daar ook heel goed bij: het gaat om woorden die richting wijzen, koers bepalen.

Maar als wat Jakobus zegt exclusief zou gelden voor vrouwen en mannen die in de kerk zijn geroepen om het Woord te spreken, dan zouden de meesten van ons er niet zoveel boodschap aan hebben. 

Wat mij betreft is het helemaal legitiem om het ook breder te trekken en het toe te passen op al ons spreken, in de gemeente – want daar kijkt Jakobus allereerst naar – maar ook in ons gewone dagelijkse leven. 

Al eerder schreef Jakobus over de betekenis van de tong en het spreken en had daarbij iedereen op het oog (1:19): “Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden. Want de woede van een mens brengt niets voort dat in Gods ogen rechtvaardig is.” En even verderop nog een keer (4:11): “Spreek geen kwaad van elkaar, broeders en zusters. Wie kwaadspreekt van een ander of een ander veroordeelt, spreekt kwaad van de wet en veroordeelt de wet.”  En die wet, dat is de wet van de liefde, de wet van Jezus.

3

Terug naar de tong. Voel je tong maar even. Laat je tong maar even langs je tanden gaan binnen in je mond om het concreet te voelen. Die tong: een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. En vandaag zouden we er het toetsenbord aan kunnen toevoegen waarmee we onze meningen en onze haat en ons eigen gelijk de wereld in slingeren. Of dat kleine toetsenbordje op je smartphone waar je in een WhatsApp-groep dingen loopt te roepen die alleen maar schade opleveren.

Kijk, ik vind dat Jakobus het allemaal erg zwaar aanzet. Maar als je in alle eerlijkheid rondkijkt, dan zie je het wel gebeuren: wat maken woorden vaak veel kapot! Misschien denk je nu wel aan iets wat je zelf hebt gezegd of ge-appt en waar je nu ontzettende spijt van hebt. Of misschien klinken er nog wel woorden na in je oren als een eindeloze echo van al lang geleden. Omdat iemand niet net als de egel alleen maar dácht ‘met jou wordt het nooit wat’, ‘wat ben jij een looser’, ‘je kunt ook niks’ – maar het ook zei, en niet één keer, maar veel vaker. Of er klonken harde scheldwoorden of woorden waarmee je werd gemanipuleerd of steeds maar weer bekritiseerd. 

Of als we het wat breder trekken nog: het gaat ook over discrimatie, antisemitisme, racisme, bedreigingen, het aanzetten tot haat of geweld. Onze samenleving zit er vol mee. Dat hoef ik jullie niet te vertellen.

En opeens zien we het: “Je hebt gelijk, Jakobus! Onze tong brengt zoveel grootspraak voort! Onze tong is een vlam die het rad van het leven in brand steekt! Onze tong is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn.” Het is helemaal waar: “Wie nooit struikelt in het spreken kan zich een volmaakt mens noemen.” En niemand van ons is volmaakt. Toch? 

Ja, wat kunnen we als mensen toch onaardig zijn, ruw, onbehouwen, grimmig, vervaarlijk en onheilspellend.

In de WhatsAppgroep rond de preek noemde ik 10 manieren waarop we kunnen struikelen in ons spreken. Met daarbij de vraag welke het meest voorkomen. Ik noem de drie hoogst scorende: 

  1. Oordelen (veruit de hoogste)
  2. Roddelen
  3. Kwetsen

Veel minder hoog scoorden: lasteren, liegen, minachten, schelden en vloeken en onaardig zijn (die laatste had ik genoemd vanwege het verhaal van de egel;-) 

Oordelen – ja dat gebeurt dus nogal eens. Dat je een oordeel hebt over mensen, over keuzes die ze maken, over hoe ze zijn. En wat maakt dat veel kapot. En dan is het wel eens goed om daar harde en zware woorden over te spreken in de kerk en dat we die woorden niet zelf hoeven te bedenken, maar dat iemand die dichtbij Jezus heeft gestaan en Hem heeft horen zeggen “Oordeel niet” – dat Jakobus die woorden aanreikt: “Van al onze ledematen is het de tong die een wereld van onrecht in zich bergt: hij besmet het hele lichaam, hij steekt het rad van het leven in brand, met vuur uit de Gehenna.”

4

Maar nu het paradoxale. Diezelfde tong waarmee we het leven van de ander tot een hel kunnen maken, is ook de tong die hemelse dingen kan zeggen. “Met onze tong zegenen we onze Heer en Vader,” schrijft Jakobus.  Waarschijnlijk doelt hij hier op de eredienst van de gemeenten aan wie hij schrijft. ‘Tijdens jullie kerkdiensten gebruiken jullie je tong om God te loven. Prachtig is dat! Goede dingen zeggen over God en tegen God. Hem eren en aanbidden. Wat een zegen.’ 

Maar, en dat is het paradoxale, wat we eigenlijk niet bij elkaar kunnen houden: met de tong waarmee je zegent, vervloek je ook. “We vervloeken er mensen mee die God heeft geschapen als zijn evenbeeld. Uit dezelfde mond klinkt zegen en vervloeking. Dat kan toch niet goed zijn, broeders en zusters?”

En dat is denk ik wat we vandaag vooral moeten meenemen. Want inderdaad: het is niet goed dat we met onze tong of ons toetsenbord twee totaal tegenovergestelde dingen doen: zegenen en vervloeken. 

Het is wel goed om daarbij stilgezet te worden, zoals nu. Want we hebben allemaal wel spijt van dingen die we niet hadden moeten zeggen. Maar we kunnen altijd een nieuw begin maken, ook met ons spreken. Als je jezelf erop betrapt dat het spreken van jouw tong zowel een vloek is als een zegen, dan hoop ik dat je het verlangen voelt dat dat zegenen steeds groter wordt in je leven en dat dat vloeken steeds minder wordt zoals dat vorm krijgt in oordelen, roddelen, discrimineren, schelden of op andere manieren onaardig zijn. 

Maar dan moeten we nog één ding leren van Jakobus. Hij heeft al heel veel beelden en metaforen gebruikt: het bit van een paard, het roer van een reusachtig schip, de vlam die een bosbrand veroorzaakt. 

En nu nog meer beelden: een bron die zoet én bitter water laat opwellen – dat kan toch niet! Een vijgeboom die olijven voortbrengt en een wijnstok  die vijgen voortbrengt, – dat lukt toch niet! Een zilte bron die zoet water geeft – dat bestaat toch niet!

Jaren geleden heb ik hier eens over gepreekt met als thema: ‘Tem je tong’. Dat klinkt op zich oké: een heldere oproep die nog lekker allitereert ook. Maar dat kan helemaal niet. Dat zegt Jakobus nota bene ook: “Er is geen mens die de tong kan temmen.”

De oplossing, of liever de verlossing van de problemen die ontstaan door ons verkeerde gebruik van onze tong of ons toetsenbord moet dieper gezocht worden. 

5

We moeten naar de bron toe, naar de wortel. En een tekst uit Spreuken die ik een paar weken geleden ook in een preek citeerde, kan opnieuw inspiratie geven (Spreuken 4 vers 23, maar nu lees ik vers 24 en 25 er ook bij):

“Van alles waarover je waakt,

waak vooral over je hart,

het is de bron van je leven.

Neem nooit leugens in de mond,

laat geen bedrog over je lippen komen.

Je moet elk mens recht in de ogen kunnen zien,

nooit je ogen hoeven neerslaan.”

Dat begint dus in je hart. Je kunt je tong om zo te zeggen niet rechtstreeks aansturen en corrigeren. Je moet naar je hart toe. Naar de bron van je leven. Daar zit vaak – zegt Jakobus – jaloezie, bitterheid, egoïsme. Vanuit die bron wordt de tong gevoed met woorden van oordeel, haat, leugen, racisme, antisemitisme, roddelen, kwetsen.

Jakobus wijst een andere weg, een andere bron, als hij het heeft over ‘de wijsheid van boven’. Die “is  vóór alles zuiver, en verder vredelievend, mild en meegaand; ze is vol ontferming en brengt niets dan goede vruchten voort, ze is onpartijdig en oprecht.” 

Het is alsof je Jezus hoort. Het is alsof je Jezus ziet. Het is alsof je Jezus door zijn Geest in jouw hart voelt komen met al zijn prachtige eigenschappen. 

En zo komen we met Jakobus uit bij die gelukkigprijzing van Jezus, die al een heel aantal maanden hier op het liturgiebord staat: 

“Gelukkig de vredestichters, 

want zij zullen kinderen van God genoemd worden.”

Wees, met heel je wezen, kind van God.

Laat je zegenen door Jezus.

Laat je vervullen met de Geest.

Misschien dat we dan het verhaal over egel kunnen herschrijven. De nieuwe titel wordt: ‘Aardig zijn’.

“De egel wilde ook wel eens aardig zijn, zacht, beleefd, vrolijk en vooral vriendelijk en uitnodigend. Iedereen had die wens wel eens. 

Vreugde verspreiden, dat wilde hij, zo vaak mogelijk, vertrouwen wekken, vrede stichten, tot een zegen zijn.

En niet met mijn tong allereerst, dacht hij, maar met mijn hele wezen.”

Het is aan jullie (en ook aan mij) om dat verhaal verder te vertellen.


Gespreksvragen

  1. Kun je een voorbeeld noemen van een keer dat je woorden hebt gesproken die later schade veroorzaakten?
  2. Wat ervaar je bij de gedachte dat onze tong zowel zegen als vervloeking kan brengen?
  3. Hoe helpt het verhaal over de egel je je om te reflecteren op je denken en je spreken?
  4. Wat raakt je het meest als je Jakobus 3:1-18 nog een keer leest?
  5. Op welke manier kun je je tong beter gebruiken om zegen te verspreiden in je omgeving?
  6. Hoe kun je jezelf eraan herinneren om eerst naar je hart te kijken voordat je spreekt?
  7. Hoe denk je dat we ons bewust kunnen worden van de impact van onze woorden voordat we ze uitspreken?
  8. Kun je een recente situatie delen waarin je bewust hebt gekozen om zegenende woorden te spreken in plaats van kritische of negatieve woorden?
  9. Hoe zou je het nieuwe verhaal ‘Aardig zijn’ over egel verder kunnen schrijven?

Stellingen

  1. De kracht van onze negatieve woorden wordt vaak onderschat!
  2. Je tong temmen vraagt niets minder dan een nieuwe vervulling met de heilige Geest!

.