Skip to main content

Preek | Mag ik jou tot zegen zijn?

Preek zondag 11 februari 2024 (over Ruth 2 en 3)

Preek

1

Het is best nog een uitdaging om te ontdekken hoe je nu over zo’n bijbelgedeelte kunt preken. Het is een merkwaardig verhaal uit een heel andere tijd en een heel andere cultuur. En de vraag die misschien wel allereerst boven komt: wat gebeurt daar nu eigenlijk in die nacht? Wat doet Ruth daar? Is dat niet heel ongepast en grensoverschrijdend?

En tijdens het voorbereiden van de preek gebeurden er de afgelopen week twee dingen die me hielpen om hier een preek van te maken.

Het eerste: we waren al append aan het afstemmen over de liturgie en de liederen die we zouden zingen in deze dienst. Voor na de preek stond eerst het lied ‘Ik wil jou van harte dienen’ gepland, ook een prachtig lied overigens. Maar iemand van de musici, ik weet niet eens wie, stelde voor om dat lied te vervangen door het lied dat we straks wel gaan zingen: ‘Mag ik jou tot zegen zijn?’ En ik wist meteen: daar gaat dit verhaal over. Dit verhaal gaat over mensen die in hun hart dit verlangen koesteren: ‘Mag ik jou tot zegen zijn?’ Het is het verlangen van Ruth, en het is het verlangen van Boaz, de twee hoofdrolspelers van vandaag..

Het tweede dat op mijn pad kwam was dit. Ik luisterde naar een interview met rabbijn Awraham Soetendorp (in de Theologie-podcast, een van de drie podcasts die ik graag beluister: de Ongelooflijke Podcast, de Heilige Grond Podcast, en de Theologie-podcast). Hij vertelde over de oorlog. Hij werd geboren in 1943 in een Joods gezin. Zijn jonge vader en moeder wilden gaan onderduiken en hadden de koffers daarvoor al gepakt. Maar het was niet gemakkelijk om een onderduikadres te vinden voor jonge ouders met een klein kind dat zomaar kon huilen en schreeuwen. Op een dag, Awraham was toen drie maanden oud, kwam er toch een inval in het huis. SS-officieren kwamen het gezin ophalen. Een van de SS-officieren keek naar het ledikantje waarin de kleine Awraham lag. En hij zei: ‘Schade, dass er ein Jude ist’ (jammer dat het een Joods kind is). Maar blijkbaar gebeurde er iets in het hart van die SS-officier. Hij begon hard te schreeuwen: ‘wij kunnen jullie nu niet ‘anfassen’; jullie zijn te vies, jullie moeten je eerst wassen; we komen morgen terug.’ Dat was natuurlijk onzin. Maar blijkbaar kon deze SS-officier het op dat moment niet over zijn hart krijgen om dit gezin met deze baby weg te voeren. En zo is Awraham Soetendorp in leven gebleven, samen met zijn ouders. Zij zijn toen gered door deze kleine en ook moedige daad een een SS-officier. Rabbijn Soetendorp is nu in de tachtig jaar en heeft zich onophoudelijk en onvermoeibaar ingezet voor verzoening en vrede.

Waarom vertel ik dit: een kleine daad, een moedige beslissing van wie dan ook, zelfs van een SS-officier kan groot verschil maken in iemands leven of zelfs in de geschiedenis.

Laten we zo het verhaal induiken. Het is een verhaal over goede mensen, mensen die keuzes maken die goed uitpakken.

2

Boaz komt in beeld. We hebben Ruth leren kennen in haar diepe uitspraak: “Uw God is mijn God, uw volk is mijn volk” en in haar integriteit en verbondenheid en zelfverloochendende liefde voor haar schoonmoeder Naomi, die lieflijke vrouw die in het hart van Ruth het verlangen naar God had gewekt.

En nu komt Boaz dus in beeld. “Bij toeval kwam Ruth op de akker van Boaz, het familielid van Elimelech.” Soms zeggen we in een gelovige bui wel eens: ‘toeval bestaat niet’. Maar hier bestaat het dus blijkbaar wel. Zo ging het. Heel alledaags en gewoon en menselijk. Ruth gaat aren lezen op de akker van Boaz, wat inhoudt dat ze het overblijvende koren dat geoogst is, maar is blijven liggen op de akker, opraapt.

Dat was in Israël een onderdeel van de zorg voor de armen. Daar was zelf een wet voor en die luidt zo (Leviticus 19:9-10): “Wanneer je de graanoogst binnenhaalt, oogst dan niet tot aan de rand van de akker en raap wat blijft liggen niet bijeen. En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt, loop dan niet alles nog eens na en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen, maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen. Ik ben de HEER, jullie God.”

Ruth is zo’n arme en bovendien een vreemdeling, een Moabitische. Ze valt op, logisch, want ze is nieuw daar. En Boaz vraagt: “Bij wie hoort die jonge vrouw daar?” En als hij uitleg heeft gekregen, zoekt hij haar op en nodigt haar uit om te blijven komen. “Je bent welkom”, zegt hij, “het zal je aan niets ontbreken”. Ruth is er dankbaar voor: “Waarom bent u zo vriendelijk voor mij? U behandelt mij goed, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben.”

Ja, dit is gewone, alledaagse vriendelijkheid en goedheid van Boaz die helemaal niet zo gewoon blijkt te zijn natuurlijk. “Je bent welkom, het zal je aan niets ontbreken.” Dat is niet wat asielzoekers standaard krijgen te horen. Dat is niet wat vreemdelingen en armen vertrouwd in de oren klinkt. Maar Boaz blijkt een goede en vriendelijke man te zijn, die verwelkomend reageert op de goedheid en vriendelijkheid van Ruth. Want hij heeft haar verhaal horen vertellen. Hij is er van onder de indruk. En hij wenst haar het allerbeste: “Moge de HEER je daarvoor rijkelijk belonen – de HEER, de God van Israël, onder wiens vleugels je bent komen schuilen.”

3

Het boek Ruth is vol van menselijke goedheid. Gewone, alledaagse goedheid die toch ook soort van ongewoon aanvoelt. Want waar vind je die goedheid nog, als je voortdurend wordt bestormd door de crises die in de wereld spelen, als je je ontmoedigd voelt, als je weer in die neerwaartse spiraal terecht bent gekomen van agressie, bezorgdheid en cynisme bent terecht gekomen (het A.B.C.-leven waar ik het de vorige twee preken over had)?

Ik hoorde ook van een boek met een titel die ook de titel van het boekje Ruth had kunnen zijn. Deze titel: “Goedheid voor het oprapen. Oog hebben voor liefde en hoop.” Het is geschreven door Margriet van der Kooi, geestelijk verzorger in een ziekenhuis en een psychiatrisch centrum. En zij vertelt ergens over wat ze noemt: derde plekken. Eerste plekken, dat zijn onze huizen, waar we wonen, alleen of samen met anderen. Tweede plekken, dat zijn de plekken waar we werken, waar we functionele relaties hebben met elkaar. En derde plekken, dat zijn plekken waar mensen elkaar zomaar ontmoeten en iets van hun leven delen. Wat zijn voor jouw zulke derde plekken? Gewone ontmoetingen waar iets van hoop en liefde gebeurt, en gemeenschappelijkheid, waar iets gebeurt wat goed is voor je ziel.

Ja, het boek Ruth is misschien ook wel zo’n plek. “Goedheid voor het oprapen.” De ontmoeting tussen Boaz en Ruth heeft daar iets van weg. En Ruth kan dan ook zeggen: “U biedt me troost en spreekt me moed in.” Plekken waar je wat troost ervaart als alles tegenzit, waar je een beetje nieuw moed krijgt als je je ontmoedigd voelt.

Misschien kun je dat in elk geval alvast meenemen vanuit deze preek de week in: waar kan ik derde plekken vinden? Maar ook: waar kan ik zulke plekken creëren? Derde plekken waar iets van hoop en liefde gebeurt. Misschien zelfs iets van God.

4

Maar het verhaal gaat verder. We komen op nog weer een andere plek terecht, middenin de nacht, op de dorsvloer. Ruth heeft aanwijzingen gekregen van haar schoonmoeder: “Mijn dochter, zal ik niet een thuis voor je zoeken waar het je goed zal gaan?” En dan volgt dat wat vreemde verhaal, dat toch wat minder vreemd is als we een beetje weten dat dat zo kon gaan in die tijd. Twee dingen daarover.

Boaz is familie van Elimelech, de schoonvader van Ruth en dus ook van haar gestorven man Machlon. En er bestond een gewoonte – die van het zogenaamde leviraatshuwelijk of het losserschap – die inhield dat als een vrouw weduwe werd de broer van haar overleden man met haar zou trouwen, zodat de naam van de overleden man niet verloren zou gaan en zodat er ook voor de weduwe gezorgd zou blijven worden. Nu was Boaz geen broer van Machlon, maar dus wel een familielid. In dat kader staat dit verhaal.

En het tweede is dat het niet ongebruikelijk was om als vrouw zo’n initiatief te nemen en te laten weten dat je open stond voor zo’n nieuw huwelijk. Wat Ruth deed was ook risicovol, want het kon verkeerd worden uitgelegd. En in die richting kunnen onze gedachten ook gemakkelijk gaan in een cultuur waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag aan de orde van de dag is. Wat betekent dan precies zo’n uitdrukking als ‘de deken aan zijn voeteneinde terugslaan’? Moet je dat seksueel interpreteren? En is er dan die nacht ook iets op dat gebied gebeurd? Best begrijpelijk vragen die misschien toch meer over ons zeggen dan over het verhaal zelf.

“Goedheid voor het oprapen”, dat is de titel van het boek Ruth, en dat kan ook nu onze leeswijzer blijven. Wat hier gebeurt kan vervreemdend op ons overkomen omdat het uit een totaal andere cultuur komt, maar de tekst zelf bevat geen enkele suggestie van immoraliteit of seksualiteit. Hier is een moedige vrouw, die, aangemoedigd door haar schoonmoeder, initiatief neemt, vastberaden en tegelijk bescheiden, omdat ze heel graag wil dat er een oplossing komt voor de kwetsbare situatie waarin zij als weduwe en vreemdeling met haar schoonmoeder nu leven.

“Wie goed doet, goed ontmoet.” Dat gezegde is erg van toepassing op dit verhaal. Want de vastberaden en integere goedheid van Ruth die blijkt uit de keuzes die ze maakt en de stappen die ze zet, resoneren bij Boaz. Hij schrikt wakker, maar als hij ziet en hoort dat het Ruth is, zegt hij: “Moge de HEER je zegenen, mijn dochter. Dit getuigt van nog meer trouw dan wat je voorheen al hebt gedaan. (…) Wees niet bang. Ik zal doen wat je van me vraagt; iedereen in de stad weet immers dat je een moedige vrouw bent.”

Het komt in Boaz blijkbaar geen moment op dat hij in zijn positie nu ook heel gemakkelijk misbruik zou kunnen maken van Ruth. Hij wil maar één ding: goedheid tonen, respect hebben voor deze moedige vrouw, haar en haar moeder helpen. Samengevat: Hij wil haar tot zegen zijn. “Moge de HEER je zegenen.”

5

En dat lijkt mij ook de uitnodiging voor ons. Er is natuurlijk nog veel meer over dit verhaal te delen. Dit alleen nog: het verhaal eindigt straks met de geboorte van een zoontje: Obed. En Obed is de vader van Isaï. En Isaï is de vader van David. En David is de vader van – heel kort gezegd – Jezus. De naam van Ruth verschijnt in het geslachtsregister van Jezus.

Oftewel: alle dappere, alledaagse, moedige, integere, risicovolle keuzes die Ruth en Boaz in dit verhaal maken, blijken een plek te hebben in een veel groter verhaal. Het verhaal van de komst van de messias in de wereld, de komst van het koninkrijk van God.

En wat ik daarmee nu wil benadrukken is dat de kleine, dagelijkse, integere, vriendelijke keuzes die we maken en stappen die we zetten deel uit kunnen maken van iets dat ons overstijgt. Van een Groot Verhaal. Maar we hebben niet altijd zicht op dat Grote Verhaal. We leven in de kleine verhalen van ons dagelijkse bestaan. Van onze relaties, onze gezinnen, ons werk, de mensen die we ontmoeten. En dat ene vriendelijke woord, die helpende hand, die moedige stap, die integere keuze die je maakt, die onverwachte ontmoeting op een derde plek – het lijkt iets kleins.

Maar in dat kleine, in dat verlangen om de ander tot zegen te zijn, daarin komt iets van Gods nieuwe wereld tevoorschijn, daarin participeren we in het Grote Verhaal van Jezus Messias.

Ik wil je daarom aanmoedigen om op dit moment dat verlangen in je hart te laten afdalen: “Mag ik jou tot zegen zijn?”

Ruth vroeg het aan Naomi: “Ik ga met je mee, want jouw God is mijn God. Ik wil jou tot zegen zijn.”

Boaz vroeg het aan Ruth: “Wees niet bang. Ik zal doen wat je van me vraagt. Ik wil jou tot zegen zijn.”

Het is ook het verlangen van Jezus: “Mag Ik jou tot zegen zijn?” Dat vraagt Hij nu aan jou en aan mij. “Mag ik jou mijn Geest geven zodat je ogen open gaan voor een nieuwe wereld die vol is van hoop, en liefde, en moed, en trouw, en goedheid?”

Maar ook als die stem van Jezus je niet vertrouwd in de oren klinkt, dan nog voel je denk ik aan: ja, hiervoor zijn we op aarde, om mens te zijn, een mens die tot zegen wil zijn. Een mens die het goede zoekt voor de ander, vastberaden, integer, moedig, liefdevol.

“Mag ik jou tot zegen zijn?”
Draag die zin vanaf nu mee in je hart.
En ontdek wat er dan gebeurt.


Gespreksvragen

  1. Wat raakt jou in de karakters van Ruth en van Boaz?
  2. Waar herken jij ‘derde plekken’ zoals beschreven in de preek? Zie je voorbeelden van derde plekken in jouw eigen leven of gemeenschap?
  3. Hoe reageer je op het idee dat kleine, alledaagse daden van goedheid deel kunnen uitmaken van een groter verhaal, zoals het verhaal van de komst van de Messias?
  4. Wat vind je van de rol van Boaz in het verhaal van Ruth? Hoe zie je zijn reactie op Ruth’s aanwezigheid op zijn akker en zijn bereidheid om haar tot zegen te zijn?
  5. De preek benadrukt het belang van Ruths moedige en integere keuzes. Hoe denk je dat haar verhaal relevant is voor ons vandaag, vooral in een wereld waarin moed en integriteit soms ontbreken?
  6. Hoe zie je de relatie tussen het verlangen om anderen tot zegen te zijn en het verlangen van Jezus om ons tot zegen te zijn?
  7. De preek sluit af met de vraag: “Mag ik jou tot zegen zijn?” Hoe resoneert deze vraag in jou? Wat betekent het voor jou om anderen tot zegen te zijn, en hoe kun je dat in praktijk brengen in je dagelijks leven?

Stellingen

  1. Wij zijn op aarde om de ander tot zegen te zijn!
  2. De reikwijdte van veel kleine en moedige daden en keuzes is veel groter dan we denken!

.